VOORBEREIDING VOOR HET MAKEN VAN EEN LICHTONTWERP


Een belichting maakt deel uit van een theatervoorstelling, en de lichtontwerper is een van de mensen die tezamen een voorstelling maken. Een goede samenwerking tussen de verschillende makers van een voorstelling is een vereiste om het geheel tot een goede voorstelling te maken. Ook voor een lichtontwerper is het daarom van belang dat hij goed weet waar de andere makers mee bezig zijn, wat hun wensen en ideeën zijn ten aanzien van de voorstelling, en hoe zij de rol van de belichting daarin zien. Hij zal zich dus goed moeten voorbereiden voor hij aan het eigenlijke ontwerpen kan beginnen.

De eerste voorbereiding geldt een kennismaking met het stuk dat als basis dient voor de op te voeren voorstelling. Dit kan een tekst, een stuk muziek, een beeldend kunstwerk of wat voor een inspiratiebron dan ook zijn. Het is van belang dat hij deze inspiratiebron ook leert kennen, zodat hij al vanuit de basis mee kan denken aan de voorstelling. Daarvoor moet de lichtontwerper de inspiratiebron zelf in handen krijgen, voor zover dat mogelijk is, en moet hij gaan praten met degene die de voorstelling opgestart hebben, die voor het eerst met het idee van deze specifieke uitvoering zijn gekomen. Vaak zijn dat de regisseur, eventueel de auteur, de theatervormgever, een dramaturg, soms ook een producent of opdrachtgever. Wanneer het door omstandigheden niet mogelijk is met de initiators te praten is het natuurlijk zaak zo dicht mogelijk bij de bron te komen, dus dan te gaan praten met degene die dan het dichtst bij die initiators staat in ideeën. Voordat een ontwerp gemaakt kan worden, moet de lichtontwerper eerst met een aantal mensen gaan praten.

In zo'n eerste gesprek wordt vaak al aangegeven wat de uitgangspunten zijn bij de voorstelling, en eventueel al wat ideeën geuit ten aanzien van de belichting of de functie die de belichting zou moeten gaan krijgen bij de voorstelling. Voor de lichtontwerper is het bij dat eerste contact van belang uit te vinden wat de ander nu precies bedoeld, wat precies zijn ideeën en beelden zijn, zodat hij later in zijn ontwerp zo dicht mogelijk daar bij aan kan sluiten. Natuurlijk is het ook van belang dat de stijl of de sfeer waarbinnen het geheel zich af moet spelen duidelijk is. Ook moet hij proberen in te schatten wat van hem verwacht wordt in het proces: of hij bijvoorbeeld alleen een vertaler moet zijn voor de lichtbeelden die de regisseur al in zijn hoofd heeft, of dat hij in plaats daarvan alle beelden nog moet bepalen, omdat de regisseur alleen maar algemene sferen in zijn hoofd heeft. Het is belangrijk in een dergelijk vroeg stadium dergelijke zaken al duidelijk te krijgen, zodat ieders positie binnen het geheel van de voorstelling duidelijk is. Ook is het zaak dat er een eerste contact gelegd wordt met alle andere betrokkenen van de voorstelling, zodat zoveel mogelijk uitgangspunten op elkaar afgestemd kunnen worden, en zo goed mogelijk bekend is wat ieders ideeën bij de produktie zijn.

Na een eerste contact en kennismaking met de inspiratiebron gaat het om de allereerste indrukken die de lichtontwerper heeft. Met deze eerste ideeën voor de voorstelling moet hij dan weer gaan praten met degenen die direct bij zijn ontwerp betrokken zijn: natuurlijk de regisseur en de andere theatervormgevers, eventueel ook een bij de produktie betrokken dramaturg, of een auteur. Tenslotte kan het ook noodzakelijk zijn met de acteurs te gaan praten, vooral wanneer de ideeën van de lichtontwerper de wijze waarop geacteerd moet worden kan beïnvloeden. Vaak is het beter dat aan een regisseur over te laten, omdat hij daar het dichtst verder bij betrokken is. Naar aanleiding van deze nieuwe contacten over de stand van zaken gaat de lichtontwerper dan opnieuw aan het werk. Voortbordurend op zijn eerdere ideeën wanneer deze goed aansloten op de intenties van de andere makers, of op een geheel nieuw spoor wanneer dat niet het geval mocht zijn.

In de periode daarna is het van belang dat de lichtontwerper contact blijft houden met het geheel van de voorstelling, en dat duidelijk blijft wat zijn ideeën over de belichting zijn tijdens de verschillende fasen van het proces. Ook moet hij contact blijven houden met de voortgang van de voorstelling. Dit gebeurt door het bijwonen van repetities en doorlopen en door gesprekken te blijven voeren met de andere betrokkenen.

Bij het ontwerpen van een belichting, van een lichtbeeld, is het natuurlijk van belang dat de andere delen die het toneelbeeld bepalen goed bekend zijn. Allereerst is daar natuurlijk het decor, dat een belangrijk deel van het beeld bepaald. Niet alleen de grootte en de compositie van de verschillende decordelen zijn van belang, ook de stijl en kleurstelling zijn van grote invloed op hoe het beeld bij het publiek over komt. De kostumering mag daarbij ook niet vergeten worden: hoedjes, hoofdtooien of vreemde kostuums kunnen de aandacht van het publiek afleiden van andere zaken, dus is het van belang voor de belichting dat zij deze in het juiste perspectief zet. Ook de kleurstelling van de kostuums en de grime kan bepalend zijn voor wat de lichtontwerper met de belichting kan doen. Tenslotte is natuurlijk ook nog de mise-en-scène van belang. Waar de acteurs zich op welk moment op het toneel bevinden kan een sterk bepalende factor zijn in de uitgangspunten voor het lichtontwerp.

De belichting is een onderdeel van de voorstelling die een grote stempel op het geheel kan drukken. Natuurlijk geldt dat ook voor de andere delen, maar een decor kan met veel moeite in een bepaalde kleurstelling of stijl gemaakt worden, met een verkeerde belichting kan daar niets meer van te zien zijn, of kan zelfs het hele decor wegvallen. Datzelfde geldt voor de andere onderdelen: als het licht uit is, is het donker, waardoor de andere onderdelen van het toneelbeeld niet meer zichtbaar zijn. Natuurlijk is dat een extreem voorbeeld, maar een slechte belichting, of beter gezegd, een belichting die niet goed bij de andere onderdelen van de voorstelling aansluit, kan veel wegnemen van bedoelde sferen en beelden. De belichting speelt dus een belangrijke rol bij het betekenis geven aan een voorstelling.

Op een bepaald moment is er sprake van een eerste ontwerp, een eerste idee over hoe de belichting er uit zou moeten komen te zien. Dan is het van belang dit idee tot in de details met alle betrokkenen door te spreken, zodat gekeken kan worden op welke wijze dit eerste ontwerp nog verder aangepast moet worden om zo goed mogelijk bij het geheel aan te sluiten. Wanneer het ontwerp, eventueel na een aantal aangepaste versies, zo ver is dat het gebruikt gaat worden, wordt het uitgewerkt in een lichtplan, stellijst, magical sheet, en voorlopige standenlijst. Daarbij is het van belang dat zoveel mogelijk mensen in staat zijn het ontwerp te bekijken en "lezen", vooral degenen die het meest met de belichting te maken hebben, zoals bijvoorbeeld de theatertechnici. Daarom ook moet gebruik gemaakt worden van standaardsymbolen, voor Nederland de zogenaamde DIN-symbolen. In ieder geval is van belang dat een legenda aanwezig is, zodat duidelijk is waar de gebruikte symbolen voor staan.

Allereerst wordt dan een ontwerp gemaakt in de ideale situatie: er bestaan nog geen beperkingen in hoeveelheden spots en de plaatsen waar deze opgehangen kunnen worden. Het ideaalontwerp, zoals dit ontwerp genoemd wordt, laat de belichting zien zoals deze eigenlijk zou moeten zijn als daar de middelen voor zijn. Een enkele keer komt het voor dat dit volledig uitgevoerd kan worden, vaker komt het voor dat ideaalontwerp aangepast moet worden aan de zaal waarin gespeeld wordt en de middelen die daar beschikbaar zijn. Per zaal moet dan eigenlijk een nieuw ontwerp in al zijn facetten uitgewerkt worden, vaak gebeurt dit alleen voor de première-zaal, wanneer de voorstelling op reis gaat en ook in andere zalen komt te staan wordt vaak volstaan met het aanpassen van het lichtplan alleen.

Deze aanpassing kan nogal ingrijpend zijn voor het concept van de belichting, omdat bepaalde onderdelen of effecten ineens niet meer gerealiseerd kunnen worden. Het is daarom belangrijk dat het lichtplan voor iedere zaal waar in gespeeld wordt goed voorbereid wordt. Dat begint met een plattegrond van de zaal, waar de ophangmogelijkheden voor de spots op aangegeven staan. Vervolgens wordt daarop het decor ingetekend. Aan de hand van de lijst met hoeveelheden en soorten spots in de zaal wordt dan bepaald waar de verschillende spots moeten komen te hangen, en worden de symbolen van de desbetreffende spots op de juiste plaats op de plattegrond ingetekend. Bij het bepalen van welke spots waar gebruikt moeten worden moet dan al goed in de gaten gehouden worden of er voldoende spots voorhanden zijn om de gewenste belichting in die bepaalde zaal te bereiken. Is dat niet het geval, dan zal er, indien mogelijk, licht bijgehuurd moeten worden, of het ontwerp aangepast moeten worden. Het is daarom aan te raden ruim voor er in een zaal gespeeld wordt een plattegrond en technische lijst van die zaal aan te vragen. Deze aanpassingen zijn eigenlijk een taak van de ontwerper, omdat hij zijn ontwerp goed in de gaten moet houden. Vaak echter beslist de technicus die met de voorstelling op reis is hoe het lichtontwerp aangepast moet worden.

Bij het maken van het ideaalontwerp is het goed wanneer de lichtontwerper uit gaat van de zalen waar in gespeeld gaat worden, zodat zo min mogelijk aanpassingen van het ideaalontwerp nodig zijn. Wanneer alleen maar in kleine zalen gespeeld gaat worden heeft het weinig zin heel veel spots te gaan gebruiken in het ontwerp, is de voorstelling bedoeld voor de grote zalen, dan zal rekening gehouden moeten worden met de specifieke eisen en problemen van dit type zalen, zoals bijvoorbeeld bij het gebruik van toplicht.

Voor de première wordt het ontwerp voor het eerst uitgevoerd. Daar zal moeten blijken of alle elementen van de voorstelling goed bij elkaar passen, en of de belichting wel zo uitpakt als verwacht werd in het ontwerp. In de dagen voor de eerste voorstellingen wordt daarom vaak het ontwerp nog wat aangepast. Wanneer de definitieve vorm gevonden is voor de belichting wordt het uiteindelijke ideaalontwerp volledig uitgewerkt en op papier gezet, zodat voor de voorstellingen die nog volgen alles helder en duidelijk op papier staat. Ook kunnen daarna de lichtplannen voor de verschillende zalen waar nog in gespeeld gaat worden voorbereid worden. Ook wanneer een voorstelling maar één keer gespeeld wordt is het goed een definitief ideaalontwerp uit te werken: vaak wordt een voorstelling op een later tijdstip toch in eens nog een keer gespeeld, of worden elementen uit het ontwerp nog eens gebruikt in een ander ontwerp. Het is dan belangrijk dat het uiteindelijke ontwerp goed gedocumenteerd terug te vinden is.






Verwante Pagina's: of:

Terug naar Inhoudsopgave