DE REGELTAFEL


Hoe werkt nu de regeleenheid? In principe is er weinig verschil tussen een zogenaamde handtafel en een computergestuurde tafel. De laatste heeft door het gebruik van een computer wat meer mogelijkheden die met de hand veel tijdrovender of minder mooi uitgevoerd zouden kunnen worden. Met de bespreking van het principe van een handkast met de eenvoudigste functies moet daarom het uitgangspunt duidelijk kunnen worden. Meer ingewikkelde tafels hebben dan eigenlijk alleen maar wat meer functies om het gebruik van de regeleenheid te vereenvoudigen en soepeler te laten verlopen. Een schematische weergave van een eenvoudige handtafel is te vinden in de afbeelding.

De kringen op de dimmerkasten worden bij een eenvoudige handtafel op het regelpaneel bediend door faders, één fader per dimmer. Op de lichtkast van onze tekening zitten 12 kanalen, zodat hier dus maximaal 12 dimmers op aangesloten kunnen worden. Je kunt er ook in plaats van 12 maar 6 dimmers op aansluiten, maar dan zullen slechts 6 faders werken, ofwel de faders 1 tot en met 6, ofwel de faders 7 tot en met 12. De kanalen zitten naast elkaar, genummerd van 1 tot en met 12, in twee rijen boven elkaar. Een afzonderlijke rij kent verschillende benamingen: de termen die daar voor gebruikt worden zijn "Voorinstelling", "Wals" en "Preset".

Schematische weergave RegeltafelNaast iedere rij is op dezelfde hoogte een losse fader aangebracht: de Masterfader (M) of kortweg: Master. Met deze fader kunnen alle faders van de kanalen op dezelfde rij tegelijkertijd aan of uit gezet worden. Deze fader geeft aan hoeveel procent van de andere faders doorgegeven wordt aan de dimmers. Als de masterfader op 100 % staat zal het uitsturingsniveau van de faders afzonderlijk dezelfde hoogte hebben als het percentage waarop de faders staan. Zetten we de masterfader op 0 %, dan kunnen de afzonderlijke faders op welk percentage dan ook staan, niets wordt meer doorgegeven. Alle dimmers zullen dan uit blijven. Als bijvoorbeeld kanaal 1 van de onderste wals op 70 % staat, terwijl de master van deze wals dicht staat (op 0 % dus), dan zal de spot die op kanaal 1 aangesloten is niet gaan branden. Wanneer de master 'opkomt', dat wil zeggen naar een hoger percentage geschovenworden, tot 50 %, dan zal de spot die via kanaal 1 aangestuurd wordt op 35 % gaan branden. Staat de master uiteindelijk op 100 %, dan brandt diezelfde spot op 70 %.


Naast de master van iedere wals zit nog een knop, de Black Out-knop (BO). Met de master kun je de stroomtoevoer geleidelijk regelen, met de black out-knop schakel je deze in één keer aan of uit. Vaak heeft het echter geen zin deze te gebruiken, omdat de gloeidraden van de spots toch altijd nog wat nagloeien. Het snel terughalen van de masterfader zorgt dan voor precies hetzelfde effect. Het voordeel van het gebruik van de masterfader is dat het iets beter is voor de levensduur van de lampen in de spots, omdat de stroomtoevoer iets geleidelijker afneemt.

Met de twee walsen van 12 kanalen kun je geen 24 kringen bedienen: door de bovenste rij faders worden dezelfde kringen aangestuurd als door de onderste rij. Normaal gesproken staat tijdens een voorstelling één van beide walsen in met de lichtstand die op dat moment op het toneel te zien is. De andere wordt gebruikt om, zonder dat het publiek er iets van merkt, alvast de volgende lichtstand klaar te zetten. Met behulp van de fader die tussen de twee walsen in zit, de zogenaamde Crossfader, kan dan een geleidelijke overgang gemaakt worden van de ene naar de andere stand. De volgende lichtstand kan daarna weer ingezet worden op de wals die op dat moment niet actief is. Op deze manier kunnen de verschillende standen en lichteffecten tijdens de voorstelling gemaakt worden zonder storende effecten, zodat het publiek een soepel verlopend toneelbeeld te zien krijgt.

Boven de crossfader zit nog een knop: deze schakelt de crossfader aan of uit. Staan de crossfader aan, dat wil zeggen, de knop zit aan de kant van de X, dan handelt de fader volgens de bovenstaande uitleg. De crossfader verdeelt dan de hoeveelheid stroom die via de twee walsen gestuurd wordt. Staat de crossfader aan de ene kant helemaal boven, dan werkt de wals aan die kant volledig, van de andere wals gaat dan geen informatie naar de dimmers. Wordt de crossfader halverwege gezet, dan worden de percentages van de ene wals voor 50 % doorgegeven, en van de andere wals ook. Staat de crossfader aan de andere kant, dan gelden weer alleen de percentages van de wals aan de kant waar de crossfader helemaal boven is.

Zetten we de crossfader echter uit, dan werken de twee walsen tegelijkertijd. Informatie van beide walsen wordt dan doorgegeven aan de dimmers, waarbij de hoogste waarde telkens geldt. Staat fader 1 op de eerste wals op 50 % en op de tweede wals op 30 %, dan zal de spot gaan branden op 50 %, omdat dat de hoogste waarde van de twee is. De spot gaat dus niet branden op 80 %. Zetten we kanaal 1 aan op de bovenste wals, en kanaal 2 op de onderste wals, dan zullen de spots die door die twee faders aangestuurd worden gaan branden. Met behulp van de twee masters is het dan toch nog mogelijk om mooie overgangen te maken, zodat je ook zonder crossfader kunt werken. De twee masterfaders worden dan afwisselend gebruikt: wanneer de ene master op 100 % staat staat de ander uit, en omgekeerd. Door gelijktijdig de een naar 0 en de ander naar 100 procent te schuiven kan dan ook een overgang gemaakt worden. Op hele oude regeltafels wil een crossfader nog wel eens ontbreken zodat de overgangen met de twee masterfaders gemaakt moeten worden.

Alle lichtcomputers werken volgens ditzelfde eenvoudige principe: een wals, die actief is, andere wals(en) die nog niet actief zijn, en een crossfader om van de ene naar de andere wals te gaan. Bij een computer spreken we echter nooit over walsen, we spreken dan uitsluitend nog over Presets of, liever nog, standen. De computer biedt het voordeel, dat van te voren in alle rust de standen gemaakt en bekeken kunnen worden, zodat tijdens de voorstelling zelf alleen nog maar van stand naar stand gegaan hoeft te worden. Ook is het mogelijk om aan te geven hoe snel er overgegaan moet worden van de ene naar de andere stand, zodat deze overgangen niet meer met de hand gemaakt hoeven te worden.

Deze tijden, die de fade-in/fade-out tijden genoemd worden, kunnen per stand verschillen. Het voordeel is dat vooral de overgangen die wat langer duren mooier verlopen, omdat de computer er voor zorgt dat het heel geleidelijk gaat. Met "langer" moeten we dan denken aan overgangen van 5 seconden of meer. Ook hoeven de tijd waarin de nieuwe stand ingezet wordt, de fade-in tijd, en de tijd waarin de stand die tot dat moment op het toneel te zien was verdwijnt, de fade-out tijd, niet hetzelfde te zijn: de ene tijd kan korter of langer zijn, zodat er andere overgangen mogelijk zijn. Wanneer de oude stand er sneller uitgaat dan de nieuwe stand inkomt, zal het lijken alsof het voor een heel korte tijd donker wordt, zonder dat dit echt gebeurt. Wanneer de nieuwe stand er sneller instaat dan de oude er uit is, zal de overgang juist heel ongemerkt kunnen gaan. Een goed gebruik van deze mogelijkheden voor lichtovergangen komt het geheel van een belichting en dus ook een voorstelling ten goede.

Dit principe is voor iedere lichtcomputer hetzelfde, daarnaast zijn er altijd een aantal andere functies te vinden, zoals bijvoobeeld de al eerder genoemde soft-patch. Vaak is ook een "chaser" aanwezig, een lichteffect waarbij bepaalde standen telkens weer in een bepaalde volgorde en snelheid herhaald worden. Door dan weer gebruik te maken van andere functies kunnen snelheid, lichtsterkte en volgorde dan vervolgens weer gewijzigd worden. Vooral in discotheken en bij popconcerten komen we dergelijke effecten nogal eens tegen. Lang niet alle mogelijkheden worden bij iedere voorstelling gebruikt, maar de verschillende effecten kunnen, mits goed gebruikt, bijdragen aan een beter lichtbeeld.

De bediening van de verschillende lichtcomputers wil nogal eens verschillen, vandaar dat de technicus van de zaal vaak degene is, die de lichtstanden in de computer zet: hij of zij kent die bepaalde computer vaak het best, en kan zo goed en zo snel mogelijk de wensen van de groep vervullen. Een uitvoeriger bespreking van het bedienen van een lichtcomputer is daarom weinig zinvol.






Verwante Pagina's:

of:

Terug naar Inhoudsopgave