WAARNEMING EN WERKING VAN KLEUREN


Kleur is een belangrijke en bepalende factor bij het waarnemen van onze omgeving. Bijna alles dat waargenomen kan worden heeft wel een meer om minder duidelijk kleuraspect in zich. Kleur wordt ook gebruik om onderscheid aan te brengen tussen bijvoorbeeld verschillende groeperingen, plaatsen of stemmingen, en in sommige gevallen bestaan daar zelfs afspraken over. In de christelijke kerk bijvoorbeeld zijn dergelijke afspraken duidelijk terug te vinden. De betekenissen die we aan kleuren toekennen zijn daarom ook voor een deel maatschappelijk bepaald. Rood staat in de Westerse samenleving voor de liefde, voor warmte en genegenheid, terwijl bepaalde kleuren blauw gebruikt worden om kille hardheid aan te geven. Ook in het taalgebruik is kleur doorgedrongen: een uitdrukking als "Je groen en geel ergeren" geeft aan dat er bepaalde associaties met die kleuren en ergernis bestaan. Daarnaast zijn de emoties die bepaalde kleuren oproepen bij iemand ook persoonlijk bepaald: gebeurtenissen en ervaringen kunnen door bepaalde kleuren weer opgeroepen worden, waardoor ook de emoties van dat moment terugkomen. Of zelfs sneller, wanneer een kleur direct verbonden wordt aan een bepaalde emotie op grond van iets dat in het verleden gebeurd is.

In het theater wordt natuurlijk ook gebruik gemaakt van kleur: niet alleen in de decors en de kostuums, maar ook in de belichting en de grime. De werking van de kleuren grijpt daarbij op elkaar in, decors en kostuums kunnen er in het daglicht erg grauw en lelijk uitzien, maar door het gekleurde licht helemaal tot leven komen. Aan de andere kant kunnen kleuren in decor of kostuums ook geheel verdwijnen doordat de kleuren van de belichting deze opheffen of tegenwerken. Ook in het theater dragen kleuren betekenissen, gedeeltelijk bepaald door de betekenissen die kleuren in de maatschappij er omheen hebben, gedeeltelijk ook doordat er in het theater conventies zijn ontstaan ten aanzien van de te gebruiken kleuren. Blauw licht wordt daarom vaak gebruikt voor kille scènes, meer oranje licht voor warmere, zwoelere scènes. Daarnaast hangt de betekenis van de gebruikte kleuren natuurlijk ook af van de persoonlijke interpretatie die een toeschouwer heeft.

Bepalen golflengte Voordat verder ingegaan wordt op het gebruik van kleuren is het zinvol eerst te kijken naar wat kleur nu eigenlijk is. Licht kan gezien worden doordat straling met een bepaalde golflengte door het netvlies van het oog opgevangen en waargenomen kan worden. De golflengte bepaalt onder andere de zichtbaarheid en kleur van het licht dat we zien. Nadat de lichtstralen het netvlies geraakt hebben worden signalen vanuit het oog doorgegeven naar de hersenen waardoor we iets daadwerkelijk te zien krijgen. Wat gezien wordt is afhankelijk van het licht: doordat licht ergens op of door valt wordt het zichtbaar, de weerkaatsing van het opvallende licht maakt dat men een voorwerp ziet, al dan niet in een bepaalde kleur.


Prisma Wit licht is opgebouwd uit alle kleuren van het spectrum, uit alle kleuren die waargenomen kunnen worden. De verschillende kleurcomponenten van wit licht kunnen goed waargenomen worden wanneer het witte licht "gebroken" wordt, door bijvoorbeeld waterdruppels die het zonlicht breken. Er ontstaat dan een regenboog, waarin de verschillende kleuren te zien zijn. Kunstmatig kan dat ook gebeuren met behulp van een prisma: een driehoekig stuk glas dat er voor zorgt dat een smalle witte lichtbundel uitgewaaierd wordt over een breder gebied. Bij dat uitwaaieren komen dan de verschillende kleuren in het licht duidelijk naar voren. De kleuren komen altijd in een bepaalde volgorde te staan: de breking van wit licht in de verschillende kleuren is altijd in een vast patroon.

Het vaste kleurpatroon heeft te maken met de verschillende golflengtes die de verschillende kleuren licht hebben. De breking van het witte licht heeft namelijk te maken met die golflengte, bij een bepaalde hoek en afstand door een waterdruppel of prisma wordt altijd een bepaalde golflengte licht afgebogen. De volgorde waarin de kleuren dan afgebroken worden, en hun golflengtes zijn in de tabel te vinden. Wanneer een bepaalde kleur waargenomen wordt, bezit hij altijd dezelfde golflengte. Dit zijn vaste gegevens: de golflengte "is" als het ware de kleur, en is de beste aanduiding van een bepaalde kleur.

Kleur Golflengte
Violet 380 - 420 nm
Blauw-violet 420 - 450 nm
Blauw 450 - 480 nm
Blauw-groen 480 - 510 nm
Groen 510 - 550 nm
Geel-groen 550 - 570 nm
Geel 570 - 590 nm
Oranje 590 - 600 nm
Oranje-rood 600 - 630 nm
Rood 630 - 750 nm

In het menselijk oog zijn verschillende lichtgevoelige cellen aanwezig, de zogenaamde "staafjes" en "kegeltjes". Met de staafjes ziet men contrast, dus hoe licht of donker een bepaalde omgeving is, met de kegeltjes wordt kleur waargenomen. De kegeltjes zijn er in drie types: kegeltjes die gevoelig zijn voor rood, die gevoelig zijn voor blauw, en die gevoelig zijn voor groen licht. In principe kan de mens door de bouw van zijn oog dus niet meer dan drie kleuren waarnemen: namelijk rood, blauw en groen. Iedere andere kleur wordt ervaren als een menging van deze drie basiskleuren. Zo bestaat licht dat met het menselijk oog waargenomen wordt als wit licht uit 11% blauw, 59% groen en 30% rood licht.

Additief kleuren mengen Een uitzondering op de kleurmenging en waarneming vormt de kleur zwart. Zwart is eigenlijk geen kleur, maar de afwezigheid van kleur (en licht). Met de drie basiskleuren licht kan dus iedere gewenste kleur licht gemaakt worden. Door te werken met verschillende onderlinge verhoudingen kunnen de verschillende kleuren ontstaan, een verandering in de verhouding betekent dan ook een verandering van kleur. In het volgende schema zijn de verhoudingen ten opzichte van elkaar aangegeven, de nummers achter de basiskleuren staan voor de kleurfilternummers van het merk LEE.



Rood +
(106)
Groen +
(139)
Blauw =
(120)
Wit
100 % 33 % 0 % Oranje 105
100 % 67 % 0 % Amber 104
100 % 100 % 0 % Geel 101
67 % 100 % 0 % Erwtengroen 121
33 % 100 % 0 % Licht groen 122
0 % 100 % 0 % Groen 139
0 % 100 % 33 % Donker groen 124
0 % 100 % 67 % Pauw-blauw 115
0 % 100 % 100 % Blauw-groen 116
0 % 67 % 100 % Licht blauw 118
0 % 33 % 100 % Midden blauw 132
0 % 0 % 100 % Blauw 120
33 % 0 % 100 % Violet 171
67 % 0 % 100 % Mauve 126
100 % 0 % 100 % Magenta 113
100 % 0 % 67 % Bordeaux-rood -
100 % 0 % 33 % Scharlaken-rood -
100 % 0 % 0 % Rood 106

Wit licht is dus als het ware opgebouwd uit verschillende kleuren licht. Wanneer er wit licht valt op een rode doek wordt alleen het deel van het witte licht dat in het rode spectrum valt door dat doek gereflecteerd, de rest van de kleuren die in het witte licht aanwezig zijn niet, dat deel wordt geabsorbeerd. Omdat alleen het rode deel van het licht gereflecteerd wordt, en er dus alleen rood licht vanaf de plaats van de doek op het netvlies valt, wordt de doek als een rode doek waargenomen. Een groene doek reflecteert op dezelfde manier alleen het groene deel van het licht, en een blauwe doek alleen het blauwe gedeelte van het licht. Net als een voorwerp alleen te zien is doordat het licht er op de juiste manier opvalt en weerkaatst wordt, is ook alleen een kleur te zien wanneer het juiste licht, dus met de juiste kleurcomponent er in, er op valt.

De kleur van een voorwerp wordt dus bepaald door de kleur van het licht dat door het voorwerp weerkaatst wordt. De kleur van het voorwerp is dan alleen waar te nemen, wanneer er licht opvalt, dat in ieder geval de golflengte van die kleur in zich heeft. Wit licht heeft alle golflengten in zich vertegenwoordigd, dus zijn alle kleuren waar te nemen. "Zwart licht", oftewel absolute duisternis, heeft geen enkele golflengte in zich, dus geen enkel voorwerp, en dus ook geen enkele kleur, is waar te nemen. In rood licht zit alleen de rood component, dus een voorwerp dat er blauw uitziet in wit licht zal er dan niet meer blauw uit zien. Een dergelijk voorwerp zal er donkergrijs of zwart uit zien, afhankelijk van de zuiverheid van de verfkleur blauw en de lichtkleur rood. Wanneer een bepaalde kleur getoond moet worden, moet dat voorwerp met een lichtstraal beschenen worden waarin de gezochte kleur in ieder geval aanwezig is. Deze fysische eigenschappen van kleur in voorwerpen en kleur in licht zijn van groot belang bij het werken met belichting in relatie tot decor, kostuums en grime, die allen ook een bepaalde kleur met zich meebrengen. Om te voorkomen dat decor, kostuums of grime er grauw of lelijk uit komen te zien zal bij de keuzes voor de kleuren van de belichting rekening gehouden moeten worden met de kleuren die in het gehele toneelbeeld voorkomen.

De kleur van het licht kan op een aantal manieren bepaald of beïnvloed worden. In de eerste plaats hangt de kleur van het licht af van de gekozen lichtbron. Een natriumlamp bijvoorbeeld geeft een gelig-oranje licht van zichzelf, een gloeilamp geeft een wit-oranje licht, en een halogeenlamp heeft een wit-groenige kleur van zichzelf. Afhankelijk van de lampsoort is de kleur dus anders. Het wit-groenige licht van de halogeenlamp in een theaterspot ervaart men over het algemeen als wit, net als het de wit-oranje kleur van de gloeilamp in de lampen thuis. Uitgaande van de bundel van een halogeenlamp kan de kleur hiervan weer beïnvloed worden door lenzen of kleurfilters.

Door gebruik te maken van prisma's, zoals deze al eerder besproken zijn, in het lenzenstelsel, kan de kleur van het licht dat uit de spot komt bepaald worden. Hoewel dit een heel zuivere manier is om een bepaalde kleur te verkrijgen en alle bestaande kleuren zo ook verkregen kunnen worden, is het ook een zeer kostbare oplossing. Een veel goedkopere manier is het gebruik van kleurfilters voor de lens, zodat de kleur van het licht verandert wordt op het moment dat zij de spot verlaat. Er zijn heel wat soorten en merken kleurfilters verkrijgbaar, zodat bijna iedere gewenste kleur licht ook gebruikt kan worden door het plaatsen van een filter. De werking van het kleurfilter berust op het feit dat het licht van alle golflengten tegen gehouden wordt, behalve de golflengten die nodig zijn voor het verkrijgen van die bepaalde kleur. Afhankelijk van de kleur kunnen dit golflengtes van verschillende grootte en in verschillende sterkten of verhoudingen zijn. Alle golflengten of delen van golflengten die niet doorgelaten worden door het filter, worden in het filter geabsorbeerd.

Eén van de belangrijkste wetten uit de natuurkunde is de wet van behoud van energie. Energie kan nooit verloren gaan, dus alle energie van het licht die geabsorbeerd wordt door het filter zal ergens moeten blijven, kan niet zomaar verdwijnen. Deze energie wordt omgezet in warmte, zodat een kleurfilter, zeker bij kleuren die heel veel licht absorberen, tamelijk warm moet kunnen worden. Bij een filter voor blauw licht, zoals bijvoorbeeld kleurfilter LEE 120, Deep Blue, wordt 98,74% van het licht geabsorbeerd en omgezet in warmte. Lichtere kleuren laten natuurlijk wel meer licht door, maar toch wordt ook daar vaak tenminste 20% van het licht omgezet in warmte. In de filterboekjes wordt daarom altijd de doorlaatbaarheidsfactor (Y) aangegeven. Deze factor geeft aan hoeveel procent van het invallende licht uiteindelijk ook weer het filter uit komt. Voor LEE 120 is dat 1,26%, terwijl dat voor LEE 104, Amber, 63,90% is.

LEE 120 LEE 104



Bij het kiezen van kleurfilters en van welke spot gebruikt moet worden in combinatie daarmee is het van belang rekening te houden met deze doorlaatbaarheidsfactor, omdat deze de onderlinge balans tussen de verschillende kleuren sterk kan beïnvloeden. Voor een optimaal gebruik van de aanwezige middelen moeten deze zo gebalanceerd mogelijk op elkaar afgestemd worden. Als algemeen uitgangspunt zou men kunnen zeggen dat de spots met het meeste vermogen, of met de grootste lichtsterkte, gebruikt worden voor de donkerste kleuren, of voor de kleurfilters met de laagste doorlaatbaarheidsfactor. Natuurlijk moet dit een uitgangspunt blijven, en moet het geen wet worden, maar het is wel goed dit in de gaten te houden. Ook bij het bepalen van de onderlinge balans van de verschillende spots in een stand, geldt als uitgangspunt dat bij gelijke spots maar met verschillende kleur, de spot met het filter met de laagste doorlaatbaarheidsfactor het hardst zal branden. Dit is vaak in tegenstelling tot de neiging die men in eerste instantie voelt, of voor wat het meest logisch lijkt. Vaak kiest men, bijvoorbeeld voor een effect met donker-paars licht dat maar één keer in de voorstelling gebruikt wordt, niet direct de beste en meest lichtsterke spot. Die gebruikt men liever voor het speellicht dat dan vaak in lichtere kleuren is. Om in een dergelijke situatie echter tot een bevredigend evenwicht te kunnen komen tussen het paarse effect en de rest van het speellicht is het vaak juist beter om de lichtsterkere spot te reserveren voor het eenmalige effect, terwijl de andere, wat minder lichtsterke spots gebruikt worden voor het meer algemene speellicht.

Door de grote hoeveelheid warmte die kleurfilters moeten kunnen verdragen tijdens het gebruik worden de filters gemaakt van speciaal filtermateriaal, of eventueel van gekleurd glas. Door de kwetsbaarheid van het glas wordt dat laatste weinig gebruikt, alleen op plaatsen waar filters niet of nauwelijks vervangen hoeven te worden is dat zinvol. Gekleurd glas blijft namelijk langer kleurecht, vertoont minder snel verkleuringen, dan gewone kleurfilters. Kleurfilters daarentegen zijn nauwelijks kwetsbaar en zijn ook heel makkelijk te verkrijgen en te vervangen. Hoewel zeker bij de "zwaardere" kleuren geldt dat de kleurechtheid in de loop van het gebruik afneemt, en deze kleuren dus sneller en vaker vervangen moeten worden, zijn de filters zo goedkoop dat dit voor de meeste theaters nog steeds de meest aantrekkelijke oplossing is. Wel moet er dan bij het gebruik van kleuren goed opgelet worden: wanneer oude en nieuwe filters door elkaar heen gebruikt gaan worden kunnen grote kleurverschillen op treden, en daarmee het geheel van het toneelbeeld verstoren. Verkleurde filters kunnen daarom het beste maar direct weggegooid worden.

Vroeger werd vooral gebruik gemaakt van filters van het merk Cinemoid, die nogal dik waren. Met de komst van steeds betere en lichtsterkere spots bleek dit materiaal niet aan de eisen te voldoen. Het materiaal bleek namelijk door de grotere hitteverspreiding sterk te gaan vervormen, terwijl met name de donkere kleuren in het midden snel uitbleekten. De firma LEE Colortran International heeft toen de kleurenreeks en -nummering van Cinemoid overgenomen, gebruik makend van een ander materiaalsoort. Op dit moment worden de kleurfilters van het merk LEE het meest gebruikt in Nederland.

Naast dit merk bestaan er nog een aantal andere merken kleurfilters, waarvan de belangrijkste toch wel Rosco en GAM zijn. Deze twee merken, afkomstig van de Amerikaanse bedrijven Rosco Laboratories Limited en The Great American Market, voeren een heel eigen kleurenreeks, die onderling van elkaar, en met het merk LEE enorm verschillen. Voor een gebruik van een zo goed mogelijk kleurenpalet is het daarom raadzaam die drie kleuren naast elkaar te gebruiken. Erg veel verschil in kwaliteit bestaat er eigenlijk niet tussen de drie merken, de filters van het merk Rosco zijn wel net iets beter. Welk type filters gekozen worden in een ontwerp hangt voornamelijk af van de voorkeur van de lichtontwerper, in Nederland wordt vooral gebruik gemaakt van de LEE-filters. Dat heeft vooral te maken met de filtervoorraden in de verschillende theaters, die voornamelijk uit LEE-filters bestaan. Wanneer deze filters in een ontwerp gebruikt worden betekent dat vaak dat ze in het theater wel aanwezig zullen zijn en dus niet apart aangeschaft hoeven te worden. Voor de andere twee merken, Rosco en GAM geldt dat men er van uit moet gaan dat deze niet aanwezig zijn in de theaters en dus zelf meegenomen moeten worden. Vooral vanuit een budgettair oogpunt wordt daarom vaak voor LEE gekozen.

Tegenwoordig bestaan er ook glasfilters die het gedeelte van het licht dat niet doorgelaten wordt niet omzetten in warmte, maar terugkaatsen in de spot. Deze dichroïde glasfilters worden daarom veel minder warm dan normale kleurfilters, die al het licht dat niet doorgelaten wel vasthouden en omzetten in warmte. Doordat de dichroïde filters van glasachtig materiaal gemaakt zijn kunnen ze ook nog eens veel beter tegen warmte dan de gewone kleurfilters. Gewone filters zetten uit en krimpen bij het gebruik doordat ze warm worden en telkens weer afkoelen. Een gevolg daarvan is dat het filter sterk kan gaan kreuken en vervormen, totdat er uiteindelijk zelfs een brandgat kan ontstaan. Vooral bij de meer donkere kleuren komt dit vaak voor doordat zij de meeste warmte vast houden.

Glasfilters kennen het probleem van vervormen niet en kunnen daarom zeker voor de donkere kleuren een goed alternatief zijn. Daarnaast hebben zij ook nog het voordeel dat er meer licht doorgelaten wordt door glasfilters, waardoor de lichtopbrengst groter is dan bij de gewone kleurfilters. Hoewel de aanschafprijs voor glasfilters een stuk hoger ligt dan bij gewone filters is door de veel langere levensduur van de eerste de kostprijs bij gebruik niet veel hoger. Wel zijn de dichroïde glasfilters kwetsbaarder en moeten daarom voorzichtiger worden behandeld. Vooral het opbergsysteem voor dergelijke filters moet daarom extra aandacht krijgen en is duurder dan bij gewone filters.






Verwante Pagina's: of:

Terug naar Inhoudsopgave