Vermogen


Er zijn twee belangrijke maten voor elektriciteit: het spanningsverschil, dat in natuurkundige formules aangeduid wordt met de letter U, en de stroomsterkte met als aanduiding I. De eenheid waarin de spanning uitgedrukt wordt, zo hebben we gezien, is de Volt (V), de stroomsterkte heeft als eenheid de Ampère (A). Samen geven deze waarden aan welk vermogen, met als aanduiding de letter P, een bepaalde stroom heeft. Dit vermogen wordt uitgedrukt in Watt (W), grotere hoeveelheden worden vaak in kiloWatt (kW) uitgedrukt. Eén kiloWatt is daarbij 1000 Watt.

Het vermogen geeft als het ware het verbruik van de stroom door een bepaald apparaat weer: het geeft aan welke stroomsterkte er gebruikt wordt bij een bepaald spanningsverschil. Het vermogen, het spanningsverschil en de stroomsterkte staan altijd in een bepaalde verhouding tot elkaar: wanneer het spanningsverschil vermenigvuldigd wordt met de stroomsterkte verkrijgen we het vermogen.

In formulevorm komt dat er dan als volgt uit te zien:


P = U . I
( . = vermenigvuldiging)

waarbijP = vermogen uitgedrukt in Watts (W)

U = spanning uitgedrukt in Volts (V)

I = stroomsterkte uitgedrukt in Ampère (A)

Deze formule moet nogal eens gebruikt worden wanneer bepaald moet worden hoeveel stroom er betrokken kan worden van een bepaald punt. Wanneer we bijvoorbeeld een dimmer hebben, die afgezekerd is op 10 Ampère, dan weten we ook het maximale vermogen dat gevraagd kan worden, wil de zekering niet doorslaan. In Nederland hebben we namelijk te maken met een spanning van ongeveer 220 Volt, de rekensom leert ons dan dat er maximaal P = 220 Volt (U) . 10 Ampère (I) = 2200 Watt = 2,2 kW. De dimmer zal dus apparaten van stroom kunnen voorzien zolang zij maar niet meer verbruiken dan 2200 Watt.

Met de formule voor het vermogen, P = U . I, kunnen we per fase bepalen hoeveel vermogen er geleverd kan worden. Stel dat iedere fase van 220 Volt op 25 Ampère afgezekerd is, dan kun je 25 maal 220 = 5500 Watt afnemen. Per fase kan daarmee 5500 Watt ofwel 5,5 kiloWatt (Kw) afgenomen worden. Bij een krachtstroom aansluiting die opgesplitst is in drie 220 Volt groepen kan dan In totaal drie maal 5,5 is 16,5 Kw afnemen.

In principe wordt de maximale belasting altijd naar beneden afgerond. Bij 10 Ampère kan 2,2 kW gevraagd worden, we hebben het dan over een maximale belasting van 2 kW. Van de aansluiting die 5,5 kW kan leveren zeggen we om die zelfde reden dat het maximum bij 5 kW ligt. Bij het ineens inschakelen van apparaten kan het nog al eens voorkomen dat er wat meer vermogen gevraagd wordt dan het appraat normaal gesproken gebruikt. Door deze zogenaamde 'piekspanning' wordt dan kortstondig meer stroom getrokken, en bij een reeds maximale belasting kan dat betekenen dat door het inschakelen van het apparaat de stop doorsmelt. Daarom is het beter een bepaalde marge aan te houden, zodat zekeringen tijdens een voorstelling niet zorgen voor een stroomuitval, wanneer een bepaalde spot ineens ingeschakeld wordt.


Inhoudsopgave Stroomvoorziening