Spanningsverloop


Stroomsterkte en spanningsverschil bepalen samen hoe gevaarlijk het is om met een bepaalde stroom in contact te komen. Een groot potentiaalverschil (hoog Voltage) en een kleine stroomsterkte (laag Ampèrage) zijn veel minder gevaarlijk dan een klein potentiaalverschil (laag Voltage) en een grote stroomsterkte (hoog Ampèrage). Wanneer we statisch geladen zijn en een ander voorwerp aanraken waardoor we een schok krijgen, hebben we te maken met een groot potentiaalverschil (tussen de 10000 en 15000 Volt) maar met een zeer kleine stroomsterkte (tussen de 0,002 en 0,01 Ampère). We voelen de schok daarom wel, maar ondervinden er verder weinig last van.

Sinusvormige spanningOok de manier waarop de stroom toegevoerd wordt is van belang. Normaal gesproken hebben we bij elektriciteit zoals deze door het stopcontact geleverd krijgen te maken met wisselspanning. Dat wil zeggen dat de spanning varieert van -220 tot +220 Volt. Het verschil tussen deze twee wordt de amplitude genoemd. Zou de spanning gelijk blijven, dan spreken we van gelijkspanning (ook wel gelijkstroom). De wisseling in de spanning gebeurt niet abrupt, geleidelijk verandert de waarde van -220 naar +220 Volt en weer terug. De manier waarop deze varieert is volgens een sinus-vorm.

Zaagtandvormige spanningEen andere vorm van spanningsverloop die we regelmatig tegen kunnen komen, bijvoorbeeld in het hoogspanningsgedeelte van een televisie, is de zaagtand. In korte tijd ontstaat een piek, waarna in een langere tijd teruggegaan wordt naar een minimum. Vooral door die piek die telkens terugkomt is dit spanningsverloop gevaarlijker dan een sinus-vormig spanningsverloop.



Inhoudsopgave Stroomvoorziening