BRANDPREVENTIE: RISICOBEPERKING EN REGLEMENTEN


Regelmatig komt het voor dat rook en/of vuur onderdeel uit maakt van het beeld dat met een voorstelling gecreëerd wordt. Het gebruik van deze effecten kent echter zijn beperkingen, in verband met de veiligheid van de acteurs en het aanwezige publiek moeten vaak extra maatregelen getroffen worden om het risico van brand zoveel mogelijk te beperken. Deze maatregelen zijn altijd bepaald door de brandweer, en worden gecontroleerd door zowel de technici van de zaal waarin gespeeld wordt, alsook wel door de brandweer zelf, die dat dan vaak steeksproefgewijs doet. Wanneer niet voldaan wordt aan alle brandwerende en brandvertragende voorschriften kan de voorstelling op bevel van de brandweer afgelast worden. Een vervelende zaak, zowel voor het publiek dat voor niets gekomen is, als ook voor de groep, die daardoor niet kan spelen. Het is dus belangrijk dat een ieder weet aan welke voorwaarden voldaan moet worden om veilig een voorstelling op te kunnen voeren. Dat kan veel problemen voorkomen, in eerste instantie tussen de groep en de controlerende technici, maar ook eventueel met de brandweer, of door het moeten afgelasten van een voorstelling.

Het is niet goed mogelijk alle effecten die in het theater gebruikt kunnen worden hier te bespreken. Voor een deel van de effecten die niet besproken worden geldt dat ze gehuurd moeten worden, en vaak worden dan specifieke instructies meegegeven. Dat gebeurt bijvoorbeeld bij confetti-bommen of andere effecten met explosieven. De effecten die hier besproken worden zullen daarom beperkt blijven tot de meest voorkomende effecten.

Het meest voorkomende effect dat in een voorstelling wel gebruikt wordt is het roken van sigaret, sigaar of pijp in een voorstelling. Omdat roken iets is dat regelmatig te zien valt in de dagelijkse werkelijkheid staan veel mensen er niet bij stil dat wanneer er gerookt wordt tijdens een voorstelling er extra maatregelen gelden. Tijdens de voorstelling mogen de acteurs tot op zekere hoogte wel roken. Op dat moment moeten wel een aantal maatregelen getroffen worden: op het toneel moet een goede asbak aanwezig zijn, zodat een sigaret makkelijk en snel uitgemaakt kan worden, en achter het toneel moet een emmer met zand of water klaargezet worden. Dat laatste voor als de acteur afgaat met de sigaret, of voor als er toch een beginnend brandje mocht ontstaan. Zolang de acteur op het toneel is, hoeft hij nog niet direct bepaalde zaken in de gaten te houden. Gaat de acteur echter rokend van het toneel af, dan moet hij de brandende sigaar, sigaret of pijp uitmaken in een asbak of emmer die daar dan aanwezig moet zijn. Alleen wanneer een acteur direct daarna weer op moet met zijn brandende sigaar, sigaret of pijp, mag hij op een veilige plaats achter het toneel blijven roken.

In het algemeen is verder het roken in de buurt van het toneel, in de kleedkamers en de overige ruimtes in buurt van het toneel tijdens de voorstelling verboden. Dit om te voorkomen dat een brand eventueel achter het toneel ontstaat en zich dan verder uitbreidt naar de zaal. Zolang er geen publiek in de zaal zit mag er in de meeste ruimtes vaak wel gerookt worden, maar dat is vooral afhankelijk van de regels die in dat theater gelden. Roken door iemand die op een balletvloer staat of op een brug of ladder staat, is overal niet toegestaan. In het geval van een balletvloer heeft dat te maken met het feit dat een brandvlek in een baan van balletvloer er voor zorgt dat die hele baan weggegooid kan worden. Omdat de vloer van P.V.C-materiaal gemaakt is, smelt hij daar dan een beetje, en dat zorgt voor een ruwere plek in de vloer. Bij het dansen kan die plek er dan voor zorgen dat de dansers hun voeten open halen, of op een andere manier gehinderd worden door die plek. Bij het roken op een brug bestaat het gevaar dat wat brandende tabak naar beneden valt, waardoor iemand die er onder staat behoorlijk verwond kan worden. Omdat de persoon die beneden staat daar niet op verdacht zal zijn, kan het bijvoorbeeld betekenen dat een deel van de haren en hoofdhuid in brand komen te staan.

Wanneer een vlam onbedekt, dus zonder dat er verder iets omheen zit, op het toneel gebruikt wordt, spreekt men van "open vuur". Er bestaan verschillende vormen van "open vuur", de meest voorkomende zijn echter brandende kaarsen en fakkels. Daarnaast komen ook wel kleine vuurtjes voor, en natuurlijk aanstekers of lucifers die gebruikt worden om bepaalde zaken in brand te steken. Wanneer er in een voorstelling gebruik gemaakt wordt van kaarsen moeten die geplaatst worden in onbrandbare houders, die voldoende ruimte hebben om het kaarsvet goed op te vangen. Worden de kaarsen verplaatst, dan moet dat kunnen gebeuren op een manier zonder dat er gevaar bestaat dat de kaars omvalt of dat er ergens kaarsvet op druipt. De beste kaarsehouders zijn de ouderwetse kandelaars: zij hebben een oor waarmee de kandelaar goed opgepakt en verplaatst kan worden, en hebben een kelk die groot genoeg is om al het kaarsvet op te vangen. In principe zijn alle normale kaarsehouders goed, en zijn andere manieren, zoals het gebruik van flessen of schoteltjes waar de kaarsen op staan, niet toegestaan. De brandende kaarsen mogen niet te dicht bij het decor en de kostuums geplaatst worden, en moeten ook ver genoeg van andere brandbare materialen in het theater verwijderd zijn. De kaarsen moeten zo laat mogelijk aangestoken worden en mogen tijdens de voorstelling niet vervangen worden. Dit om risico's zoveel mogelijk te beperken, een kaars die vervangen wordt wil nog wel eens wat smeulen, met het gevaar dat deze opnieuw zal gaan branden. Worden de kaarsen brandend van het toneel afgedragen, dan moeten ze direct gedoofd worden op het moment dat ze van het toneel af zijn.

Wanneer er fakkels of toortsen gebruikt worden moeten ze voorzien zijn van een snelafsluitmechanisme. Een soort metalen koker met een afsluitende klep wordt over de fakkel heen gezet. Door de klep te sluiten dooft de fakkel bijna onmiddellijk, ook dooft dit mechanisme door middel van een veer aan de klep de fakkel als hij te ver op dreigt te branden. Ook brandende fakkels en toortsen mogen niet te dicht bij decor, kostuums, en andere brandbare materialen in de theaterruimte gebracht worden. Wanneer er een vuurspuwersact in een voorstelling zit dan gelden als extra maatregelen dat de vloerbedekking op de plaatsen waar hij komt te staan uit onbrandbaar materiaal moet bestaan, en dat er voldoende vrije ruimte om hem heen is om het vuur te kunnen spugen. Dat geldt dan niet alleen in de lengte en breedte, maar zeker ook in de hoogte.

Voor vuurtjes die gebruikt worden in een voorstelling gelden soortgelijke maatregelen als voor de fakkels en de kaarsen. Het vuurtje moet gestookt worden in een veilige omgeving, dat wil zeggen dat de vloerbedekking er omheen van onbrandbaar materiaal moet zijn, en dat het vuurtje zelf in een bepaalde bak gestookt moet worden, bijvoorbeeld een lege oliedrum of een metalen bak. Uiteraard moet het vuurtje zo klein mogelijk gehouden worden, en mogen geen brandbare materialen zich in de omgeving van het vuurtje bevinden. Algemeen geldt bij gebruik van open vuur dat een brandblusser zichtbaar op het toneel aanwezig moet zijn, en dat achter het toneel een aantal blusmiddelen gereed staan. Afhankelijk van het risico dat de zaaltechnicus of de brandwacht verwacht zullen er daarnaast nog extra maatregelen getroffen moeten worden, of kan gebruik ervan zelfs verboden worden wanneer het risico voor de acteurs en het publiek te hoog ingeschat wordt. Discussie heeft dan weinig zin, de eindverantwoordelijkheid ligt bij de brandwacht en/of de zaaltechnicus: zij kunnen in geval van brand voor het gerecht gedaagd worden en persoonlijk aansprakelijk gesteld voor de calamiteit. Deze verantwoordelijkheid kan niet overgedragen worden, en de zaaltechnicus of brandwacht zal daarom altijd daarvoor aansprakelijk gesteld kunnen worden, ook als de theatergroep aangeeft dat zij de verantwoordelijkheid wel op zich zullen nemen in het geval het mis zou gaan. Omdat er wel landelijke richtlijnen opgesteld zijn, maar de situaties telkens anders zijn, kan het dus voorkomen dat in het ene theater men het risico te hoog vindt, terwijl een ander theater zal aangeven dat men het wel aanvaardbaar vindt.

Om een eventuele brand zo veel mogelijk te voorkomen of te beperken geldt dat alle doeken die tijdens de voorstelling op het toneel hangen behandeld moeten zijn met een brandvertragende stof, de zogenaamde impregneervloeistof. Meestal is dit een soort zout dat opgelost is in water en op de doeken gesproeid wordt. Nadat de impregneervloeistof opgedroogd is blijven er zoutkristallen achter die er voor zorgen dat de doeken niet al te snel vlam kunnen vatten. Sommige stoffen, zoals natuurwol en natuurzijde, werken van zichzelf al brandvertragend. Deze hoeven dus niet meer behandeld te worden. Andere stoffen, zoals vitrage of sommige poly-esterstoffen, kunnen niet behandeld worden omdat de zoutkristallen niet goed achterblijven op de stof. Deze stoffen mogen daarom alleen bij hoge uitzondering gebruikt worden. Kostuums hoeven niet altijd geïmpregneerd te worden. Dit is heel erg afhankelijk van de zaal en de plaats waarin gespeeld wordt. In principe geldt de eis voor het brandvertragend zijn van stoffen alleen voor het decor, maar in sommige gevallen kan men een kostuum ook te gevaarlijk vinden. In dergelijke gevallen zullen ook de kostuums, voor zover mogelijk, behandeld moeten worden.

Zodra er ergens brand uitgebroken is, moet deze zo snel mogelijk gemeld worden op verschillende plaatsen: in de eerste plaats aan de brandweer (via 112), daarna aan degene die op dat moment de meeste verantwoordelijkheid heeft, en vervolgens aan de andere ruimtes in het gebouw waar mensen aanwezig zijn. Ook wanneer het er naar uit ziet dat de brand door de aanwezigen zelf geblust kan worden moet men de brandweer bellen. Wanneer het dan toch uit de hand loopt is de brandweer snel ter plaatse, en de brandweer rukt liever voor niets uit dan te laat. Want hoe langer de brand de tijd heeft gehad, hoe groter de schade en het gevaar voor de aanwezige mensen - en brandweerlieden - wordt. Het publiek moet vervolgens door de op dat moment hoogst verantwoordelijke gewaarschuwd worden. In het theater is dat tijdens een voorstelling altijd de zaaltechnicus. Ook in de andere ruimtes moeten aanwezige mensen geïnformeerd worden door degene met de meeste verantwoordelijkheid die daar op dat moment aanwezig is. Vervolgens moet de directeur of de plaatsvervangend directeur gewaarschuwd worden en één van de bestuursleden. Dit moet de hoogstverantwoordelijke in de ruimte waar brand uitgebroken is doen, in het theater is dat dus weer de zaaltechnicus.

Wanneer de brand niet te zien is, is het raadzaam om het publiek zonder paniek naar buiten te laten gaan. De meeste slachtoffers bij brand vallen over het algemeen doordat er paniek ontstaan is. Wanneer "Brand!" geroepen wordt, is dat de zekerste manier om paniek te veroorzaken, daarom is het beter het publiek om een andere reden naar buiten te laten gaan. Een zogenaamde technische storing die niet snel op te lossen is, of een acteur die zogenaamd plotseling onwel geworden is, kunnen goede redenen zijn om het publiek rustig te laten vertrekken. Het publiek moet de ruimte altijd verlaten via de uitgang die het verst van de brand verwijderd is. Eén van de medewerkers moet bij die uitgang blijven staan om de ontruiming vlot te laten verlopen en te voorkomen, dat mensen weer terug naar binnen proberen te gaan. Zodra het publiek buiten is kan dan verteld worden wat de werkelijke reden was, zij zijn dan al veilig en zullen niet meer in paniek raken.

Is de brand wel te zien, dan moet het publiek gerust gesteld worden. Het beste gaat dat door rustig en duidelijk een poging te ondernemen om de brand tegen te gaan. Het gedrag van degene die aan het blussen is, is bepalend voor het gedrag van het publiek, dus hoe rustiger hij dat doet, hoe meer men er van overtuigd is dat men geen gevaar loopt. Tijdens het blussen kan iemand anders het publiek vragen de zaal zo rustig en gedisciplineerd mogelijk te verlaten, op aanwijzingen van de aanwezige medewerkers. De zaaltechnicus verlaat na de ontruiming als laatste de ruimte en controleert of niemand achtergebleven is.

Bij het waarschuwen van de andere ruimtes is het ook van belang te melden waar de brand precies is en hoe groot hij is. Direct daarna worden de andere werknemers in de eigen ruimte geïnstrueerd door de hoogst verantwoordelijke. Zodra de ruimte ontruimd is moet hij gewaarschuwd worden, ook als de ruimte niet geheel ontruimd kan worden moet dat gemeld worden. De brandweer weet dan hoeveel mensen zich waar nog in het gebouw bevinden, zodat een reddingsactie op touw gezet kan worden. Na een ontruiming is het dus van belang er zeker van te zijn dat iedereen aanwezig is, daarom is het de bedoeling dat alle personeelsleden zich ter controle op één plaats verzamelen. Daar meldt ieder zich bij degene die op dat moment de meeste verantwoordelijkheid heeft en wacht daar op verdere instructies. De mensen mogen dus nooit zomaar weggaan zonder dat het eerst gemeld is, anders moet de brandweer voor niets risico lopen bij een zoekactie naar mensen die eventueel achter gebleven zouden zijn.

In ieder theater gelden een aantal regels die door de brandweer zijn voorgeschreven. Omdat iedereen die met een voorstelling te maken heeft in principe ook met deze regels te maken heeft is het goed deze te kennen. Dat geldt ook wanneer men op bezoek is met een voorstelling, ook dan zal men zich aan deze regels moeten houden. Deze regels zijn opgesteld als belangrijkste maatregelen tegen brand die van te voren genomen kunnen worden. Vaak zijn deze maatregelen eenvoudig uit te voeren, maar ze worden snel uit het oog verloren:






Verwante Pagina's: of:

Terug naar Inhoudsopgave